• and·nöd
Naar frequentie 44675
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   andnöd     andnöden     - - -     - - -  
genitief   andnöds     andnödens     - - -     - - -  

andnöd, g (zonder meervoud)

  1. (medisch) ademnood
    «Han drabbades av svår andnöd och fick föras till akuten.»
    Hij leed aan ernstige ademnood en werd naar de eerste hulp gebracht.