Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • amou·ret·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord amourette amourettes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de amourettev / m

  1. korte liefdesrelatie
    • Ik kende Barbara al van de Sneekweek een jaar eerder. Daar hadden wij een eerste amourette: hand in hand wandelen door een laantje, meer niet hoor. [2]
    • Gut o gut, nu RTL-verslaggever Frits Wester (52) weer, die zijn gezinnetje ziet ontploffen omdat zijn wettige echtgenote z’n amourette met een 30-jarige Friezin niet langer pikt. [3]
Synoniemen

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Frans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

amourette v

  1. (spreektaal) flirt, avontuurtje [1]

Verwijzingen