Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • amb·te·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleidg van ambt met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ambteloos ambtelozer ambteloost
verbogen ambteloze ambtelozere ambtelooste
partitief ambteloos ambtelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

ambteloos

  1. zonder ambt
    • Na zijn pensionering is de burgemeester een ambteloos burger geworden. 

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be