ambientar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ambientar |
ambientaba |
ambientado |
volledig |
ambientar
- am·bien·tar
- overgankelijk
- aanpassen, inrichten, aankleden, geschikt maken van ruimte
- opluisteren, verlevendigen, een bepaalde sfeer scheppen