• am·be·tan·te·rik
  • Afleiding van een leenwoord uit het Frans, embêtant
  • afgeleid van ambetant met het achtervoegsel -erik
enkelvoud meervoud
naamwoord ambetanterik ambetanteriken
verkleinwoord ambetanterikje
ambetanterikske
ambetanterikjes
ambetanterikskes

de ambetanterikm

  1. een vervelend of een lastig persoon
18 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be