alrede
- al·re·de
- samenstelling van al en rede
alrede [1]
- alreeds, reeds
- ▸ „Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God.”[2]
- ▸ „De bijl ligt alrede aan de wortel der bomen, alle boom die geen goede vrucht draagt, wordt afgehouwen en in het vuur geworpen. Bekeer u, bekeer u, waarom zoudt gij sterven?”[3]
- Het woord 'alrede' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alrede" herkend door:
33 % | van de Nederlanders; |
31 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Johannes 3:18” (12-02-2020), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron Dr. Johannes Jacobus van Oosterzee (1817-1882)“De slaande engel en de Levensvorst” (16-03-2020), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be