allotria
al·lo·tria
- alleen meervoud, van Oudgrieks ἀλλότρια (allótria) "vreemde zaken, dingen van een ander, dingen die niet passen of ongeschikt zijn"; cognaaat met Duits Allotria [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | allotria |
verkleinwoord | - | - |
de allotria mv
- dingen die in vergelijking met andere kwesties van weinig belang zijn
- Wie in Amerika een zondagskrant koopt denkt even dat er twintig kranten aan elkaar geklit zitten, met die honderden pagina's, dat is nooit te lezen. Men moet selecteren. Ieder zijn eigen pagina, de eigen rubriek. Mijn persoonlijke voorkeur gaat uit naar allotria. Het vervelende is echter dat die door de gehele krant verspreid staan. Allotria houden zich zelden aan rubricering. Ze zijn ook niet allemaal even interessant maar meestal 'best aardig'. [2]
- Het woord 'allotria' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "allotria" herkend door:
7 % | van de Nederlanders; |
14 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ allotria op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Lennep, G.L. van"Waarin" in: NRC Handelsblad jrg. 7 nr. 178 (4 juni 1977); p. 29 (Z 8) kol. 4; geraadpleegd 2019-11-04
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be