• al·les·ver·te·rend
stellend
onverbogen allesverterend
verbogen allesverterende
partitief allesverterends

allesverterend [1]

  1. van iets dat het iemand helemaal in beslag neemt en vernietigd
     Wie het proces op de voet volgen, zijn de biologische vader en grootvader van Khandalyce. Vader Bruce Pearce verklaarde al dat de haat die hij voor Holdom voelt “allesverterend” is. “Ik schrik soms wakker uit nachtmerries waarin ik droom dat hij ermee wegkomt”, klinkt het. “Ik wil eigenlijk alleen een antwoord op één vraag: waarom? Ik wou dat hij de doodstraf kon krijgen, maar zelfs dat zou niet genoeg zijn.” (lees hieronder verder)[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Koen van der Sype
    “Man die vriendin en haar dochtertje vermoordde hield boekje bij over verkrachte kinderen” (29-09-2018), Tubantia