Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·leen·spre·kend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen alleensprekend
verbogen alleensprekende
partitief alleensprekends

Bijvoeglijk naamwoord

alleensprekend

  1. een rechter die in zijn eentje een uitspraak kan doen
    • Een kantonrechter is een alleensprekende rechter. 
    • Een alleensprekende strafrechter kan alleen in kleinere zaken een uitspraak doen. 

Gangbaarheid