• al·leen·gaand
stellend
onverbogen alleengaand
verbogen alleengaande
partitief alleengaands

alleengaand

  1. van een reiziger dat deze zonder medereizigers reist
     De beurs besteedde dit keer ook veel aandacht aan "de alleengaande reiziger". Steeds meer mensen blijken alleen op reis te willen en dit zijn niet per se vrijgezellen. Van de ondervraagde bezoekers bleek meer dan de helft minstens één keer alleen op reis te zijn geweest, terwijl 41 procent van die soloreizigers op dat moment een partner had.[1]
  1.   Weblink bron “Vakantiebeurs trekt meer bezoekers” (Zondag 17 januari 2016, 22:01), NOS