• af·zak·king
enkelvoud meervoud
naamwoord afzakking afzakkingen
verkleinwoord

de afzakkingv

  1. vermindering
    • Afzakking zzp’ers: In Nederland zijn bijna 1 miljoen zelfstandigen. De afgelopen jaren was er een spectaculaire groei in zzp’ers, veel hoger dan in omringende landen. Uit nieuwe cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de groei van het aantal zzp’ers dit jaar voor het eerst in jaren is afgevlakt. [2] 
  2. naar een lager niveau gaan
93 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]