• af·tip·pen

aftippen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aftippen
tipte af
afgetipt
zwak -t volledig
  1. de top van iets verwijderen
  2. met een tikkende beweging de as van een sigaar of sigaret verwijderen
64 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[2]