tippen
- tip·pen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tippen |
tipte |
getipt |
zwak -t | volledig |
tippen
- overgankelijk een fooi geven
- Ik tip altijd een vast bedrag.
- overgankelijk een wenk, hint geven
- Hij werd vooraf getipt als de grote favoriet.
- Waakzame burgers tipten de politie.
- overgankelijk lichtjes aantikken
- Hij leunt achterover en tipt het kegeltje as van zijn sigaar.
- overgankelijk evenaren, op gelijke hoogte komen
- De omzetcijfers van dit jaar zijn goed, maar kunnen nog niet tippen aan die van vorig jaar.
- overgankelijk aanwijzen als de meest kansrijke (bij een wedstrijd e.d.)
- Hij werd getipt als winnaar.
de tippen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord tip
- Het woord tippen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tippen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- tip·pen
Naar frequentie | 97111 |
---|
tippen
- nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van tip
- tip·pen
Naar frequentie | 198241 |
---|
tippen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van tipp
tippen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van tippe
- tip·pen
tippen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van tipp
- tip·pen
Naar frequentie | 30731 |
---|
tippen
- nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van tipp