• tip·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tippen
tipte
getipt
zwak -t volledig

tippen

  1. overgankelijk een fooi geven
    • Ik tip altijd een vast bedrag. 
  2. overgankelijk een wenk, hint geven
    • Hij werd vooraf getipt als de grote favoriet. 
    • Waakzame burgers tipten de politie. 
  3. overgankelijk lichtjes aantikken
    • Hij leunt achterover en tipt het kegeltje as van zijn sigaar. 
  4. overgankelijk evenaren, op gelijke hoogte komen
    • De omzetcijfers van dit jaar zijn goed, maar kunnen nog niet tippen aan die van vorig jaar. 
  5. overgankelijk aanwijzen als de meest kansrijke (bij een wedstrijd e.d.)
    • Hij werd getipt als winnaar. 

de tippenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tip
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • tip·pen
Naar frequentie 97111

tippen

  1. nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van tip


  • tip·pen
Naar frequentie 198241

tippen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van tipp

tippen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van tippe


  • tip·pen

tippen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van tipp


  • tip·pen
Naar frequentie 30731

tippen

  1. nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van tipp