afstap
- af·stap
- samenstelling van af en stap
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afstap | afstappen |
verkleinwoord | afstapje | afstapjes |
de afstap m
- een trede waardoor men lager kan komen o.a. nodig om uit een autobus te kunnen stappen.
- De oude vrouw miste het afstapje waardoor ze viel en haar heup brak.
vervoeging van |
---|
afstappen |
afstap
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afstappen
- ... dat ik afstap.
- Het woord afstap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afstap" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be