• af·spoe·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord afspoeling afspoelingen
verkleinwoord

de afspoelingv [1]

  1. de keer dat men zich schoonmaakt met water; de keer dat men zich afspoelt met water
  2. het wegspoelen van een stuk grond door golfslag
  3. het wegstromen van stoffen uit een stuk grond
     "Er is overtuigend bewijs dat gewasbeschermingsmiddelen uit- en afspoelen naar het oppervlaktewater tijdens hevige regenbuien in de zomerperiode", aldus de commissie. "Ook zijn er aanwijzingen dat beregening van gedraineerde landbouwakkers in droge periodes ook veel uit- en afspoeling veroorzaken."[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Risico's drinkwater Groningen door landbouwgif in Drentsche Aa” (woensdag 6 december 2023, 10:58), NOS