afspoelen
- af·spoe·len
- samenstelling van af bw en spoelen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afspoelen |
spoelde af |
afgespoeld |
zwak -d | volledig |
afspoelen
- overgankelijk een opgewonden draad of band van een klos afwentelen
- Ik heb het hele garen afgespoeld en opnieuw opgewonden.
- overgankelijk iets oppervlakkig reinigen door het onder stromend water te houden
- Ik heb de kopjes even afgespoeld.
- ergatief ~ van door stromend water van zijn plek gehaald worden
- Ik had dat niet opgeborgen en nu is het van het dek afgespoeld.
- Het woord afspoelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afspoelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be