Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·sluit·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen afsluitbaar afsluitbaarder afsluitbaarst
verbogen afsluitbare afsluitbaardere afsluitbaarste
partitief afsluitbaars afsluitbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

afsluitbaar

  1. met de mogelijkheid om iets op slot te doen of dicht te maken
    • - Laat afkoelen en bewaar in een goed afsluitbaar potje in de koelkast.[1]  
    • - We hebben in al onze hotelkamers goed afsluitbare kluisje 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC 22 augustus 2013