Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·slan·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afslanken
slankte af
afgeslankt
zwak -t volledig

Werkwoord

afslanken

  1. ergatief gewicht verliezen, meest door beweging en dieet
    • Hij was twintig pond afgslankt. 
  2. overgankelijk eufemistisch een groep in grootte doen verminderen bijvoorbeeld door ontslag
    • Sommige groepen zullen afgeslankt worden en sommige groepen zullen niet voortgezet worden. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be