• af·schop·pen

afschoppen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afschoppen
schopte af
afgeschopt
zwak -t volledig
  1. overgankelijk met een krachtige trap met de voeten verwijderen
     Een stel Britse achttienjarige studenten Game Development heeft een Ukik app gebouwd waar de leider van de Britse anti-Europa-partij niet blij mee is. In het spel bestuur je de figuur Nicolas Fromage - afgeleid van Ukipleider Nigel Farage - en moet je immigranten zo ver mogelijk van de kliffen van Dover afschoppen. Ukip staat bekend om zijn felle standpunten over immigratie. Farage noemt het spel "lachwekkend", "triest" en "grensoverschrijdend", schrijft Dover Express.[2]
  2. overgankelijk (figuurlijk) abrupt verwijderen uit een organisatie
     Je denkt ‘ik ben de viezerik’ en ze zullen me van het internaat afschoppen.[3]
  • van zich afschoppen
    1. zich verdedigen door krachtig te schoppen
    2. (figuurlijk) zich krachtig verdedigen
1. Volgens Banon moest ze de politicus letterlijk "van zich afschoppen". Tijdens een optreden in een televisieprogramma vertelde ze in geuren en kleuren hoe dat ging. Overigens werd destijds de naam Strauss-Kahn weggepiept. De schrijfster deed nooit aangifte, naar eigen zeggen "omdat ze niet voor altijd dat meisje van de verkrachting wilde zijn".[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Ukip is niet blij met Ukik” (22 december 2014), NOS
  3.   Weblink bron “Strauss-Kahn is 'Monsieur 30 centimètre'” (Zondag 15 mei 2011, 16:22), NOS