• af·scheids·speech
enkelvoud meervoud
naamwoord afscheidsspeech afscheidsspeeches
afscheidsspeechen
verkleinwoord

de afscheidsspeechm

  1. lezing die een persoon houdt bij zijn of haar afscheid of aftreden
     - Obama’s grote afscheidsspeech vandaag in Chicago geldt wat dat betreft als slotakkoord én startschot. Obama zal uitgebreid terugblikken op acht jaar presidentschap, maar grijpt de toespraak ook aan om het lange gevecht te beginnen om zijn politieke nalatenschap te redden. Voor de liefhebbers (en nachtbrakers): Obama’s speech begint om 03.00 uur ‘s nachts Nederlandse tijd.[1]
     Binnen 24 uur hebben we ze allebei gezien en gehoord: Barack Obama, die na acht jaar presidentschap afzwaait, en zijn opvolger Donald Trump. Obama hield zijn afscheidsspeech in zijn thuisstad Chicago; Trump gaf een persconferentie in zijn eigen Trump Tower in New York.[2]


  1.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Trump Daily dinsdag 10 januari” (Dinsdag 10 januari 2017, 06:51), NOS
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “'Trump heeft kwaliteiten als spreker, maar was ook warrig'” (Woensdag 11 januari 2017, 22:50), NOS