afscheidsbrief
- af·scheids·brief
- samenstelling van afscheid en brief met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afscheidsbrief | afscheidsbrieven |
verkleinwoord | afscheidsbriefje | afscheidsbriefjes |
de afscheidsbrief m
- een vaak emotionele brief waarmee iemand afscheid neemt van andere mensen omdat de persoon zelfmoord gaat plegen, gaat sterven, ter door veroordeeld is, de liefde opzegt of naar een andere plaats vertrekt
- In een afscheidsbrief gaf de zelfmoordenaar te kennen dat het hem speet, maar dat hij zo niet verder kon leven.
- Met dit soort observaties personifieerde Rogers - die jaren in en met Brussel heeft gewerkt, onder meer als Europa-adviseur van premier Cameron - als geen ander de plaats die zijn land decennialang innam in de Europese Unie: vol dubbelzinnigheid. Het Brexit-referendum maakte vorig jaar korte metten met die ambiguïteit. Daardoor werd ook Rogers’ eigen positie na juni onhoudbaar. In zijn afscheidsbrief schrijft hij dat Londen tegenover gewiekste Europese onderhandelaars beslagen ten ijs moet komen. Maar premier May heeft geen strategie en slaat adviezen van haar eigen diplomaten in de wind. [2]
- ▸ Pieter zat in een stoel voor de televisie. Zijn lippen geklemd om de loop van een geweer. De achterkant van zijn hoofd was een bloederige massa. Op zijn schoot een afscheidsbrief: Ik heb één zaak te veel verloren.[3]
- Het woord afscheidsbrief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Caroline de Gruyter 6 januari 2017
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2