• af·rich·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord africhter africhters
verkleinwoord

de africhterm

  1. iemand die dieren temt en kunstjes leert
    • Een Duitse scheper die in verscheidene films en op het podium te zien was, zal wellicht niet meer mogen 'acteren', nadat hij een acteur gebeten heeft. ... Een van de africhters van de Duitse scheper zei dat Hetz na het incident 'een beetje was aangedaan' [2] 
    • Todd, een zevenjarige springer spaniël, was op zoek naar drugs in een auto en veld in Preston in het noorden van Engeland, toen zijn africhter, agent Roger Moore, merkte dat de hond er niet te best uitzag. Hij werd naar de intensieve-zorgafdeling voor dieren in de universiteit van Liverpool gebracht. De hond vertoonde symptomen van amfetaminegebruik en overleed. [3] 
92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]