• af·mel·ken

afmelken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afmelken
melkte af
molk af
afgemolken
klasse 3

zwak -t
gemengd

volledig
  1. de uiers van koeien ontdoen van melk
    • Ze uitten zich in de architectuur en inrichting van de boerderijen, het gewassenpatroon, de arbeidsdeling op en tussen boerderijen; tot aan de aanspanning der paarden en lokale gebruiken als het afmelken van koeien toe. [2] 
  2. melkkoeien dermate heftig melken dat ze vermageren
83 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]