afmaking
- af·ma·king
naamwoord van handeling afmaken met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afmaking | afmakingen |
verkleinwoord |
- het voltooien van iets
- (economie) bepalen van het verlies dat door een verzekerde is geleden en door de schadeverzekering vergoed dient te worden
- [1] afwerking, voltooiing
- [2] schaderegeling
- Het woord 'afmaking' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afmaking" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be