• af·lo·pend
vervoeging van: aflopen
verbogen vorm: aflopende

aflopend

  1. onvoltooid deelwoord van aflopen
stellend
onverbogen aflopend
verbogen aflopende
partitief aflopends

aflopend

  1. tot een einde komend
    • Het is mogelijk dat de twee cosponsors Alpecin en Canyon de samenwerking in het wielrennen met een andere ploeg voortzetten. De twee bedrijven zijn ontevreden over het management van Katoesja en willen daarom hun aflopende contracten onder de huidige omstandigheden niet verlengen. [1] 
  2. naar beneden gaand
    • Met de Cayenne Coupé rijdt Porsche zijn concurrenten BMW en Mercedes achterna. De trend van de dikke SUV’s met een aflopende coupé-daklijn blijkt te zijn uitgegroeid tot een algemeen geaccepteerde carrosserievorm. [2] 
  • minder goed wordend


99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]