aflezen
- af·le·zen
- samenstelling van af en lezen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aflezen |
las af |
afgelezen |
klasse 5 | volledig |
aflezen
- de meetwaarde bepalen door te kijken naar een meetapparaat
- Ieder jaar moet ik de gasmeter aflezen om de meterstanden door te geven aan het gasbedrijf.
- Ik liep naar buiten om de thermometer af te lezen.
- door kijken een waarde van iets bepalen
- ▸ De figuur die die geweldige consternatie teweeg had gebracht was een man van wiens gezicht je de leeftijd niet gemakkelijk kon aflezen, hij had vijftig kunnen zijn maar net zo goed dertig, hij was gekleed in een zwarte mantel en een eveneens zwarte coltrui en pantalon van een, zo op het eerste gezicht, goede kwaliteit wol.[1]
- Het woord aflezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aflezen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Safae el Khannoussi“Oroppa” (2024), Uitgeverij Pluim
, ISBN 9789493339125
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be