aflating
- af·la·ting
- Naamwoord van handeling van aflaten met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aflating | aflatingen |
verkleinwoord | aflatinkje | aflatinkjes |
de aflating v
- afneming
- In 1439, ging hij naar Italië, waar hij een Altaarstuk voor Lionello d'Este, Heer van Ferrara, schilderde, met de voorstellingen der Aflating van het Kruis, en op de deuren de Verdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs, hetgeen de hoogste bewondering wegdragen mogt. [2]
- Het woord 'aflating' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aflating" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1857)–Christiaan Kramm De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, van den vroegsten tot op onzen tijd
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be