afklopper
- af·klop·per
- Naamwoord van handeling van afkloppen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afklopper | afkloppers |
verkleinwoord |
de afklopper m
- veilingmeester die met een klap met een hamer een bod definitief maakt
- Daarnaast, met een dikken wandelstok in de hand, stond Manes de afklopper, die met allerlei snakerijen en snedige gezegden de liefhebbers tot bieden aanzette en met nieuwe grappen waarschuwde, als het kaarsje bijna was uitgebrand, waarna de koop moest worden toegeslagen. [2]
- Het woord 'afklopper' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afklopper" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf (1898)–Emile Seipgens Weifelende liefde
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be