Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·kan·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afkanting afkantingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afkantingv

  1. het afronden of minder scherp maken van de kanten van een werkstuk
  2. de schuin afgewerkte rand van een werkstuk
Synoniemen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen