afdichten
- af·dich·ten
- samenstelling van af bw en dichten ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afdichten |
dichtte af |
afgedicht |
zwak -t | volledig |
afdichten [1]
- overgankelijk afsluiten tegen het binnendringen van iets dat ongewenst is (ook (werktuigbouwkunde))
- Het woord afdichten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afdichten" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be