afbreukrisico
- af·breuk·ri·si·co
- samenstelling van afbreuk zn en risico zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afbreukrisico | afbreukrisico's |
verkleinwoord |
het afbreukrisico o
- van een beroep: dat je een grote kans loopt zodanig te mislukken dat je je werk moet staken
- Van Gaal: met het winnen van de Champions League en zeven landstitels in drie landen heeft de trainer Van Gaal al zoveel bereikt dat hij niet hoeft te vrezen voor afbreukrisico, ook al is dat groter dan ooit. Hij is al 65 jaar bovendien. Enige is: waarom zou hij voor de derde maal bondscoach willen worden? Hij is larger than life. Smeekbedes hoort hij vaker. [1]
- Het woord afbreukrisico staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ NRC Fabian van der Poll 27 maart 2017