Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ad·vo·ca·tuur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘werkkring van een advocaat’ voor het eerst aangetroffen in 1924 [1]
  • uit het Duits [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord advocatuur advocaturen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de advocatuurv

  1. de verzameling van alle advocaten
    • De advocatuur had geen goed woord over voor de straf van de rechter. 
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen