admiraalzeilen
  • ad·mi·raal·zei·len

admiraalzeilen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
admiraalzeilen


onvolledig
  1. (scheepvaart) op een feestelijke wijze in formatie zeilen met pleziervaartuigen
     Om 16.15 uur arriveert de Koningin op het Halbertsmaplein in Grou. Bij Hotel Oostergoo gaat zij aan boord van haar eigen schip de Groene Draeck, om voor anker te gaan op het Pikmeer. Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Stichting Stamboek Ronde en Platbodemjachten zal de Koningin, beschermvrouwe van de stichting, het admiraalzeilen afnemen. Een vloot bestaande uit dertig eskaders, ieder bestaande uit vijf schepen, zal de Koningin groeten.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Koningin naar Friese Wadden en Pikmeer” (8 juli 2005), Reformatorisch Dagblad