acreditar
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
acredito | acreditava | acreditat |
1e vervoeging | volledig |
acreditar
- accrediteren, een goede naam geven, vertrouwen inboezemen
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
acreditar |
acreditaba |
acreditado |
volledig |
acreditar
- a·cre·di·tar
- overgankelijk
- krediet verschaffen aan
- accrediteren, een goede naam geven, vertrouwen inboezemen, gezag verlenen aan
- bewijzen, garanderen, staven, bekrachtigen
- crediteren
- bekrachtigen
- waarborgen