• ach·ter·zaal
enkelvoud meervoud
naamwoord achterzaal achterzalen
verkleinwoord achterzaaltje achterzaaltjes

de achterzaalv / m

  1. een zaal die ligt achter een andere (hoofd)ruimte in een gebouw
     ‘Voor een gebouw bijzonder voor de mannelijke jeugd’, citeert Ton Agterbos in zijn boek over de parochiegeschiedenis. Aannemer Bruns uit Almelo kreeg de opdracht. Het werd een gebouw met beneden een klein café met een achterzaal en op de verdieping onder meer een toneelzaal. In 1934 luisterde het Oldenzaals Symphonie Orkest onder leiding van Kuno Stierlin de feestelijke opening op. De heer H. Olde Damink werd beheerder.[2]
     Zo krijgen we bij Neuf in Amsterdam een artisjok geserveerd. In de artisjok is het hooi vervangen door sla, de geplukte blaadjes liggen er in een krans omheen. Neuf presenteert zich als bistro, als bistrot met een t zelfs, wat nog Franser oogt. Je stelt je er een intiem, niet al te schel verlicht restaurantje bij voor met een hoog Juliette Gréco-gehalte. Neuf ziet er wat moderner uit, met een open keuken bij de entree, een bar en een achterzaaltje. Wij zitten in een soort zijbeuk ter grootte van een caravan op comfortabele stoelen aan keurig witgedekte tafels. Er is een driegangenmenu van 29 euro en een behoorlijk, vriendelijk geprijsd wijnaanbod dankzij een samenwerking met de aanpalende wijnhandel Chabrol.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Harry Jutten
    “Van Oldenzaals parochiehuis, via dansen bij De Kei naar appartementen” (05-10-2021), Tubantia
  3.   Weblink bron “Neerlands hoop” (06/08/2010), HP de Tijd