achterpaard
- Geluid: achterpaard (hulp, bestand)
- ach·ter·paard
- samenstelling van achter en paard zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | achterpaard | achterpaarden |
verkleinwoord |
- het achterste paard van een vier- of zesspan
- ▸ Twee van de trojka's waren gewone sleden, de derde was van de oude graaf, met een draver uit Orjol als achterpaard; de vierde was van Nikolaj met een laag zwart ruigharig achterpaard.[2]
- Het woord 'achterpaard' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1