• ach·ter·ko·men

achterkomen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
achterkomen
kwam achter
achtergekomen
klasse 4 volledig
  1. ontdekken, realiseren
    • Cörvers ziet docenten liever meteen voor de klas staan met intensieve begeleiding dan dat ze een jaar studeren en er vervolgens achterkomen dat het niets voor ze is. Hij raadt ook aan in de opleiding in te bouwen dat mensen kunnen afhaken als duidelijk wordt dat ze het niet in de vingers hebben en ook niet zullen krijgen. [2] 
    • ,,Nieuwe haring is een delicaat product. Je wil er niet tijdens het verwerken achterkomen dat er een hoop slechte tussen zitten.’’ [3] 
    • Heb jij iets thuis waarvan je wil weten wat het waard is of waar het vandaan komt? Daar kun je zaterdag achterkomen. Kringloop XL aan de Aalderinkssingel houdt een 'tussen kunst en kitsch'- evenement. Tussen 11.00 en 16.00 is professioneel taxateur Temmink aanwezig. [4] 
94 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]