achtentachtigjarig

  • acht·en·tach·tig·ja·rig
stellend
onverbogen achtentachtigjarig
verbogen achtentachtigjarige
partitief achtentachtigjarigs

achtentachtigjarig

  1. 88 jaren durend
    • Gedurende dit achtentachtigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 88 jaar
    • Bij de brand viel helaas een achtentachtigjarig slachtoffer.