Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·ces·sit
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn verkorting van proxima accessit [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord accessit accessits
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het accessito

  1. (sport) tweede plaats, eervolle vermelding
Synoniemen

Gangbaarheid

15 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen