Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ab·sei·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord abseiler abseilers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de abseilerm

  1. persoon die met behulp van een touw afdaalt van een steile bergwand
     Een glazenwasser is door een abseiler van de brandweer uit een defecte glazenwassersbak gered. De man was op dertig meter hoogte aan het werk bij een Rotterdamse kantoortoren aan de Westerlaan, toen de bak waarin hij stond plotseling een eindje naar beneden zakte.[1]
     Attractie Toverland loopt weer vast: abseilers halen mensen van grote hoogte naar beneden[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Abseiler redt glazenwasser uit defecte bak langs Rotterdamse kantoortoren” (4 april 2023, 16:26), NOS
  2.   Weblink bron “Attractie Toverland loopt weer vast: abseilers halen mensen van grote hoogte naar beneden” (02-01-2024), Tubantia