• abri·ko·zen·ge·lei
enkelvoud meervoud
naamwoord abrikozengelei abrikozengeleien
verkleinwoord

de abrikozengeleiv / m

  1. (voeding) (fruit) gebonden sap van abrikozen
     Cees’ taart is van harde wenerdeeg (bros door de Zeeuwse bloem en basterdsuiker) met onderin een dunne laag amandelspijs, zodat het deeg niet zompig wordt. Na het bakken doet hij er abrikozengelei overheen.[1]
     Binnenin de chocolade zit immers geen chocolade, maar een moeilijk thuis te wijzen witte brij met in het midden abrikozengelei.[2]
  1.   Weblink bron
    Charlotte Kleyn
    “De enige echte appeltaart van Cees Holtkamp” (10 december 2019), Het Parool
  2.   Weblink bron
    JO BOSSUYT
    “"Een ingenieur doet met de duim alsof hij zijn keel oversnijdt. Vrij vertaald: de motor is dood"” (16 april 2017), De Morgen