abdecken
- Geluid: abdecken (hulp, bestand)
- Geluid: abdecken (hulp, bestand)
- Geluid: abdecken (hulp, bestand)
- IPA: / ˈapˌdɛkn̩ /, /ˈapˌdɛkŋ̩/
- ab·de·cken
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
abdecken |
deckte ab |
(hat) abgedeckt |
zwak | volledig |
abdecken
- overgankelijk weghalen, wegnemen (bijv. takken van een groeve)
- overgankelijk afdekken (ter bescherming of uit veiligheidsredenen bijv. van een groeve, een keldergat, een put)
- [1]: herunternehmen
- [2]: bedecken
- [2]: zudecken
- [1]: zudecken