• ab·bor·fi·let
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   abborfilet     abborfileten     abborfileter     abborfiletene  
genitief   abborfilets     abborfiletens     abborfileters     abborfiletenes  

abborfilet, m

  1. (voeding) baarsfilet
    «Stek de panerte abborfiletene i smør til skinnsiden er sprø og gyllen.»
    Braad de gepaneerde baarsfilets in boter tot de velzijde krokant en goudbruin is.