Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aard·ap·pel·vork
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aardappelvork aardappelvorken
verkleinwoord aardappelvorkje aardappelvorkjes

Zelfstandig naamwoord

de aardappelvorkv / m

  1. landbouwwerktuig voor het oogsten van aardappels
    • Toen het land heel nat was en er geen machines op het land konden rijden, moest de boer oogsten met de aardappelvork 

Gangbaarheid