• aan·zwen·ge·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanzwengelen
zwengelde aan
aangezwengeld
zwak -d volledig

aanzwengelen

  1. overgankelijk op gang brengen, stimuleren
     'De bouwvergunning,' zei Linda. Gombrowski wierp haar een korte blik toe en stak op hetzelfde moment een afwimpelende hand in de lucht. 'Allang aangezwengeld.' 'Aanzwengelen is niet genoeg. Het ding moet op tafel liggen. Eerder onderteken ik niets.[1]
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026334672
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be