Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwen·gel·de aan
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aanzwengelen

zwengelde aan

  1. enkelvoud verleden tijd van aanzwengelen
    • Ik zwengelde aan. 
    • Jij zwengelde aan. 
    • Hij, zij, het zwengelde aan. 


Gangbaarheid