aanwezigheidsperiode


  • aan·we·zig·heids·pe·ri·o·de
enkelvoud meervoud
naamwoord aanwezigheidsperiode aanwezigheidsperioden
aanwezigheidsperiodes
verkleinwoord

de aanwezigheidsperiodev

  1. het tijdsbestek dat men ergens is of verblijft