aansprakelijkgestelde

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·spra·ke·lijk·ge·stel·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aansprakelijkgestelde aansprakelijkgestelden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aansprakelijkgesteldev / m

  1. (juridisch) persoon die verantwoordelijk wordt gehouden voor de schade die iemand anders heeft geleden

Gangbaarheid