aanschouw
- Geluid: áánschouw (hulp, bestand)
- IPA: / ˈansxɑuwt / (2 lettergrepen)
- Geluid: aanschóúw (hulp, bestand)
- IPA: / anˈsxɑuwt / (2 lettergrepen)
- aan·schouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanschouw | - |
verkleinwoord | - | - |
áánschouw m
- (verouderd) aanblik, gezicht
- «..met den eersten aanschouw..»
- ..op het eerste gezicht..
- «..met den eersten aanschouw..»
- in ~ nemen onder ogen nemen, in de beschouwing betrekken
- U kunt te allen tijde hoogwaardig en duurzaam schilderwerk verwachten, waarbij het milieu altijd in aanschouw wordt genomen.
vervoeging van |
---|
aanschouwen |
aanschóúw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanschouwen
- Ik aanschouw.
- gebiedende wijs van aanschouwen
- Aanschouw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanschouwen
- Aanschouw je?
- Het woord aanschouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.