• aan·krij·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aankrijgen
kreeg aan
aangekregen
klasse 1 volledig

aankrijgen

  1. absoluut aan het lichaam krijgen (kledingstuk)
    • Hij kreeg die broek niet meer aan. 
  2. absoluut bereiken dat iets brandt
    • Ondanks de regen kregen ze het vuur vrij snel aan. 
  3. overgankelijk als levering ontvangen